33
edits
Svanwissen (talk | contribs) No edit summary |
Svanwissen (talk | contribs) No edit summary |
||
Line 11: | Line 11: | ||
== Aggregatieonderzoek == | == Aggregatieonderzoek == | ||
Bloedplaatjes uit het bloed van de patiënt worden bij dit onderzoek geïsoleerd en na toevoeging van diverse agonisten in een aggregometer onderzocht om te kijken of er een goede bloedplaatjesaggregatie aanwezig is. | Bloedplaatjes uit het bloed van de patiënt worden bij dit onderzoek geïsoleerd en na toevoeging van diverse agonisten in een aggregometer onderzocht om te kijken of er een goede bloedplaatjesaggregatie aanwezig is (figuur 1). | ||
Als de bloedingstijd verlengd is en het aggregatieonderzoek geen conclusie mogelijk maakt, kan een ‘storage pool disease’ worden vastgesteld door meting van plaatjesfactor IV (PF-4) en ß-tromboglobuline (ß-TG) in zowel bloedplaatjes als plasma en meting van serotonine (5-HT) in plasma. Bij een ‘storage pool disease’ van de α-granula is er een verlaagde waarde van ß-TG en PF-4 in plaatjes. De waarden in plasma dienen dan ook laag te zijn (als deze verhoogd is bij een lage plaatjesconcentratie wijst dit op in-vitro-activatie). Bij een verlaging van 5-HT in plasma is er sprake van een ‘storage pool disease’ van de dense granula. Immunocytometrie met antistoffen tegen oppervlakte-antigenen van bloedplaatjes kan een diagnose van congenitale trombocytopathie bevestigen. | Als de bloedingstijd verlengd is en het aggregatieonderzoek geen conclusie mogelijk maakt, kan een ‘storage pool disease’ worden vastgesteld door meting van plaatjesfactor IV (PF-4) en ß-tromboglobuline (ß-TG) in zowel bloedplaatjes als plasma en meting van serotonine (5-HT) in plasma. Bij een ‘storage pool disease’ van de α-granula is er een verlaagde waarde van ß-TG en PF-4 in plaatjes. De waarden in plasma dienen dan ook laag te zijn (als deze verhoogd is bij een lage plaatjesconcentratie wijst dit op in-vitro-activatie). Bij een verlaging van 5-HT in plasma is er sprake van een ‘storage pool disease’ van de dense granula. Immunocytometrie met antistoffen tegen oppervlakte-antigenen van bloedplaatjes kan een diagnose van congenitale trombocytopathie bevestigen. | ||
[[File:FIG00005.png|thumb|500px|none|Figuur 1. Aggregatiepatronen]] | |||
== Stollingstesten fibrinevorming == | == Stollingstesten fibrinevorming == | ||
Fibrinevorming is te meten door de werking van dit systeem te imiteren in bij de patiënt afgenomen bloed. Bij dit bloed wordt een kleine hoeveelheid van een bloedstollingsactivator (bijvoorbeeld tissue factor) gemengd en dan wordt gemeten wordt hoe lang het duurt tot zich een fibrinestolsel heeft gevormd. Over het algemeen is met twee testen een goede werking van vrijwel het gehele stollingssysteem na te gaan. Het gaat dan om 2 testen, namelijk de zogenaamde ‘protrombinetijd’ (PT) en de ‘geactiveerde partiële tromboplastinetijd’ (aPTT). Bij een abnormale uitslag van de test kan worden nagegaan waar zich in het stollingssysteem een afwijking bevindt. | Fibrinevorming is te meten door de werking van dit systeem te imiteren in bij de patiënt afgenomen bloed. Bij dit bloed wordt een kleine hoeveelheid van een bloedstollingsactivator (bijvoorbeeld tissue factor) gemengd en dan wordt gemeten wordt hoe lang het duurt tot zich een fibrinestolsel heeft gevormd. Over het algemeen is met twee testen een goede werking van vrijwel het gehele stollingssysteem na te gaan. Het gaat dan om 2 testen, namelijk de zogenaamde ‘protrombinetijd’ (PT) en de ‘geactiveerde partiële tromboplastinetijd’ (aPTT). Bij een abnormale uitslag van de test kan worden nagegaan waar zich in het stollingssysteem een afwijking bevindt (figuur 2). | ||
[[File:FIG00009.png|thumb|500px|none|Figuur 2. Factoren betrokken bij APTT en PTT.]] | |||
Een abnormale testuitslag van de aPTT en/of de PT wordt gevolgd door meer uitgebreid stollingsonderzoek om de afwijking precies vast te stellen. De differentiële uitslag van de aPTT en PT kunnen richtinggevend zijn voor verder onderzoek. Tussen verschillende laboratoria kunnen grote verschillen in testuitslagen bestaan, onder andere door gebruik van verschillende reagentia. In het geval van de PT is dit van speciaal belang, omdat deze test wordt gebruikt om de intensiteit van antistollingsbehandeling met vitamine-K-antagonisten (coumarine derivaten) te monitoren. Daarom wordt de PT voor deze situatie met hulp van een correctiefactor (ISI), afhankelijk van het gebruikte reagens, uitgedrukt in ‘International Normalized Ratio’ (INR) die wel tussen verschillende laboratoria kan worden vergeleken. | Een abnormale testuitslag van de aPTT en/of de PT wordt gevolgd door meer uitgebreid stollingsonderzoek om de afwijking precies vast te stellen. De differentiële uitslag van de aPTT en PT kunnen richtinggevend zijn voor verder onderzoek. Tussen verschillende laboratoria kunnen grote verschillen in testuitslagen bestaan, onder andere door gebruik van verschillende reagentia. In het geval van de PT is dit van speciaal belang, omdat deze test wordt gebruikt om de intensiteit van antistollingsbehandeling met vitamine-K-antagonisten (coumarine derivaten) te monitoren. Daarom wordt de PT voor deze situatie met hulp van een correctiefactor (ISI), afhankelijk van het gebruikte reagens, uitgedrukt in ‘International Normalized Ratio’ (INR) die wel tussen verschillende laboratoria kan worden vergeleken. |
edits